1. In de wereld wordt slechts weinig begrepen wat de liefde is, terwijl zij toch het leven zelf van de mens is.
Dit blijkt uit het gewone gezegde: Wat is liefde?
De oorzaak dat zij niet wordt geweten, is deze dat zij niet verschijnt voor het verstand, en het verstand is de ontvanger van het hemelse licht; en wat in dat licht komt, dat verschijnt innerlijk.
De mens immers weet wat hij denkt, en daarom ook zegt de mens dat dit of dat voor hem in het licht is van zijn verstand, voorts dat hij ziet dat het zo is.
Eveneens bidt hij uit God te mogen worden verlicht en beschenen.
Er is ook het geestelijke licht, waarmee het natuurlijke licht overeenstemt, waaruit hij over zijn verstand zegt dat hij ziet, en van waaruit de wijze bidt uit God verlicht en beschenen te mogen worden, dat is verstaan.
Omdat dus het verstand door het denken zich zichtbaar vertoont, en niet de liefde, kan dus de mens niet enig idee over de liefde hebben, terwijl toch de liefde de ziel zelf of het leven van het denken is.
Indien aan het denken de liefde wordt afgenomen, zo wordt zij koud en sterft af, zoals een bloem, als aan haar de warmte wordt afgenomen.
De liefde immers ontsteekt het denken, maakt haar levend en bezielt haar.
Span uw denken in en overdenk bij uzelf: zou ik kunnen denken zonder enige aandoening die van de liefde is, en gij zult bevinden in u, dat gij het niet kunt.
Hieruit blijkt, dat de liefde het leven van het verstand en vandaar van het denken is, en dit is eveneens het leven van de gehele mens.
Het is immers het leven van alle zinnen, en het leven van alle bewegingen; aldus is zij het leven van de organen waardoor de zinnen en de bewegingen ontstaan.
Dat het ook het leven van de overige ingewanden is, zal men in hetgeen volgt zien.
Dat men niet weet wat de liefde is, komt omdat de liefde van de mensen het universele leven is.
Onder het universele leven wordt het leven in de meest afzonderlijke dingen verstaan; want krachtens deze wordt het universeel geheten, zoals krachtens de delen het algemene.
Dat wat aldus universeel is, wordt niet anders doorvat dan zoals een éne.
En een éne zonder de afzonderlijke doorvatting van de afzonderlijke dingen, is duister.
Het kan worden vergeleken met een blinkend licht wat het oog verblindt.
Zodanig is ook het Goddelijk universele in de meest afzonderlijke dingen van de wereld; en daarom ook is dat voor de mens zó duister, dat het niet voor het geopende oog verschijnt, maar alleen voor het gesloten.
Het al der wereld immers is het werk van de Goddelijke Liefde en Goddelijke Wijsheid, en de wijsheid in de meest afzonderlijke dingen is het blinkende Goddelijke licht dat verblindt, zoals gezegd is.


